1.   uitnodigen ww. 'inviteren'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. noodighen 'noodzaken, dwingen' [1477; Teuth.]; vnnl. uytnooden, noodigen 'verzoeken om te komen of aan iets deel te nemen' in Ic ben wt ghenoot ouer vier dagen 'ik ben uitgenodigd voor over vier dagen' [1536; iWNT uitn-], ende hy noodigde sijne broederen om broot te eten [1637; Statenbijbel], Den Admirael ... ten Hoof genoodigt zijnde 'de admiraal, die aan het hof was uitgenodigd' [1676; iWNT]; nnl. Uytnoodigen 'verzoeken te komen' [1769; iWNT].
Contaminatie van de oudere synoniemen uitnoden en nodigen. Deze zijn beide afgeleid van het zn. nood, evenals het nog oudere synoniem noden, zie nood. Oorspr. betekenden deze woorden 'noodzaken, dwingen', met latere verzwakking tot 'aandringen, overhalen, verzoeken, uitnodigen e.d.'.
Fries: utnoegje, utnoadigje


  naar boven