1.   krib(be) zn. 'etensbak voor dieren'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. kribba 'voederbak voor dieren' in uan thero magathe wambon in the cribbon 'uit de schoot van de maagd (Maria) in de kribbe' [ca. 1100; Will.]; mnl. cribbe 'voederbak' [1240; Bern.]; nnl. krib(be).
Os. kribbia; ohd. krippa (nhd. Krippe); nfri. krêbe; oe. cribb (ne. crib 'wieg'); < pgm. *kribjō-; daarnaast staat de nevenvorm pgm. *krippōn, waaruit ohd. kripfa 'kribbe', en zie ook mhd. krebe 'mand, korf'. Men reconstrueert bovendien een Frankische vorm *kripja op grond van het Franse leenwoord crèche, zie crèche. Een ablautvariant is mnd. krubbe, dat in het nzw. als krubba geleend is, en in het nde. als krybbe.
Er is geen enkele reden om met Kuhn (1959: 39) aan te nemen dat het om een substraatwoord zou gaan vanwege het naast elkaar bestaan van kr- en hr- bijv. in on. hrip 'mand, korf', zoals ook kring naast ring (< pgm. *hringa-) lijkt te staan. Niet alleen de ablaut kribbia/krubbe pleit daartegen, er is ook een goed alternatief: als wordt aangenomen dat het om een woord voor 'vlechtwerk' gaat, dat bij de wortel pie. *gerbh-/*grebh-, een uitbreiding van *ger- 'draaien' (IEW 387) behoort, dan lijkt de Nederlandse vorm klankwettig te zijn.
Literatuur: H. Kuhn (1959), 'Vor- und frühgermanische Ortsnamen in Norddeutschland und den Niederlanden', in: Westfälische Forschungen. Mitteilungen des Provinzialinstituts für westfälische Landes- und Volkskunde 12, 5-44
Fries: krêbe


  naar boven