1.   bepaling zn. 'omgevend paalwerk; vaststelling, besluit; (taalkunde) determinerende woordgroep'
categorie:
geleed woord, leenvertaling
Mnl. bepaalingen 'paalwerk' [1467; WNT], bepaling 'afbakening, grensscheiding' [15e eeuw; MNW], 'omschrijving, duidelijke aanwijzing' [15e eeuw; MNW]; nnl. bepaling 'besluit' [1860; WNT], "woorden of uitdrukkingen, die het onderwerp of het gezegde bepalen" [1872; Dale].
Verbaalabstractum van bepalen. In de modernere betekenissen ook als leenvertaling van Latijn dēfīnītiō.
Met de opkomst van de zinsleer (19e eeuw, onder meer bij Anslijn) werd bepaling gebruikt in de taalkundige betekenis, voor de verdere aanvullingen op het gezegde en gaandeweg voor de nu bekende bepalingen. Enkele daarvan zijn de bijwoordelijke bepaling [1872; Groot] (zie bijwoord); de bijvoeglijke bepaling [1888; Groot], eerder als bijvoeging [1840; Brugsma], leenvertaling van Latijn attribūtum (zie bijvoeglijk, attribuut); en de bepaling van gesteldheid 'predicatief complement' [1878; Terwey], eerder bepaling van aanvulling/voorwerp [1848; Brugsma], aanvulling der gesteldheid [1858; Roorda]. De bepaling van gesteldheid was weliswaar al eerder bekend, maar werd gevat in termen van de klassieke woordgrammatica, bijv. bij het werkwoord behorende dubbele accusatief.
Literatuur: N. Anslijn Nz. (1814) Nederduitsche spraakkunst voor eerstbeginnenden, Leiden; B. Brugsma (1848) Nederduitsche taalkunde, Groningen; L. van Driel (1982) 'Tussen attributief en predikatief. Iets over de geschiedenis van de bepaling van gesteldheid in de 19e eeuw' in: L. van Driel/J. Noordegraaf (red.) Studies op het gebied van de geschiedenis van de taalkunde, Kloosterzande; T. Roorda (1858) Handleiding tot het onderwijs in de zinsontleding bij het lager onderwijs, Leeuwarden; S. Stevin (1585) Dialectike ofte Bewysconst, Leiden; T. Terwey (1878) Nederlandsche spraakkunst, Groningen
Fries: bepaling


  naar boven