1.   benevens vz. 'daarenboven'
categorie:
geleed woord
Mnl. aldus quamen si beneuen / een forest 'aldus kwamen zij in de buurt van een woud' [1260-80; CG II, Wr.Rag.], beneffens 'naast, langs' [ca. 1470; MNW]; vnnl. be-neuen, bij-neuen '(er)naast' [1599; Kil.], beneven 'en daar nog bij' [1569; WNT], beneffens 'daarbij, daarenboven' [1612; WNT]; nnl. benevens 'met daarenboven' [186; WNT].
De huidige vorm benevens ontstond met het achtervoegsel -s uit mnl. beneven 'naast, langs', dat gevormd is uit pgm. *bi- (zie bij 1) en *niban- (zie nevens, waarbij Duits neben 'naast').
Mnd. beniven, benevens(t) 'naast, behalve; ernaast; bovendien'; nfri. beneffens.
Fries: beneffens


  naar boven