|
1. |
schimmel 2 zn. 'wit paard' categorie: erfwoord Vnnl. Scimmel 'paard met witachtig haar' [1567; Nomenclator, 206a], schimmel, schimmel-peerd [1588; Kil.]. Hetzelfde woord als schimmel 1 'vlokkige uitslag'. Genoemd naar de (deels) witte haren van het paard, die een tekening in de vacht opleveren die aan schimmel doet denken (MNW, iWNT). In het Hoog- en Nederduits is deze benaming al twee eeuwen eerder bekend: Middelnederduits dat scymelinghe perd [1373; Kluge21], Middelhoogduits ein schemeliges perd [1374; Kluge21], (Vroeg)nieuwhoogduits Schimmel [15e eeuw; Pfeifer]. Misschien heeft het Nederlands het woord dus aan het Duits ontleend. Fries: skimmel
|
naar boven
|