1.   schokken ww. 'stoten, schudden; onthutsen'
categorie:
klankwoord, klankwoord
Mnl. schockelen (frequentatief) 'heen en weer schudden' [1494; MNW]; vnnl. schocken 'herhaaldelijk door een stoot in krachtige beweging komen', een schockende peert [beide 1562; Kil.]; nnl. schokken 'plotseling emotioneel aangrijpen' in zo geschokt, zo ontrust [1782; iWNT].
Herkomst onduidelijk. Mogelijk een klankexpressief woord. De betekenis 'plotseling emotioneel aangrijpen' is een leenbetekenis van Frans choquer 'aanstoot geven'.
Oorspr. alleen continentaal West-Germaans: mnd. schocken 'stoten, schokken, heen en weer bewegen'; mhd. schocken 'heen en weer bewegen, schommelen, dansen' [ca. 1340; Gärtner]. Hierbij het zn. schok (zie onder) en verder: os. scocga, skokka 'schommelbeweging' (mnd. scucke); mhd. schocke 'het schommelen; schommel; windstoot'. Verband met het sterke werkwoord pgm. *skakan- 'schudden, schokken', waarvoor zie schaken 2, is onduidelijk.
Frans choquer 'botsen; choqueren', met de afleiding choc 'schok', is oorspronkelijk alleen Noord-Frans (reeds Oudpicardisch chuquier 'stoten' [13e eeuw; TLF], zie choqueren) en gaat terug op een Germaanse taal. (V)ne. shock is ontleend aan het Frans, zie het leenwoord shock. De hierboven genoemde Hoogduitse woorden zijn verouderd: nhd. Schock 'shock, plotselinge hevige emotie' is een jongere ontlening aan het Engels.
Zie ook schrokken.
schok zn. 'krachtige, plotselinge beweging; plotselinge hevige emotie'. Vnnl. schocke oft schonghel 'krachtige beweging' [16e eeuw; MNW], schock 'id.' [1588; Kil.], 'plotselinge, hevige ontroering' in de schok van zoo ... gevoelyk een' verheughenis 'de schok van zo'n ontroerende blijde gebeurtenis' [1642; iWNT klok I]; nnl. door eenen kleinen Electrische schok bedwelmd [1777; iWNT verdooven]. Eveneens een klankexpressief woord of afgeleid van schokken of andersom. Het woord schok 'getalmaat, 20-tal of 60-tal' (ook Duits Schock) is niet verwant.
Fries: skokkeskok


  naar boven