1.   sector zn. 'afdeling'
categorie:
leenwoord
Nnl. sector 'wiskundige figuur' in vlakte van zijn parabolese sector [1760; Leeuwarder Courant], 'deel van een cirkelvlak dat door een cirkelboog en twee stralen wordt ingesloten' in Uitsneede, Sector, word ... een Deel van eene Figuur genoemd, 't welk tot zyn Grond een Gedeelte van den Omtrek heeft, en op de Zyden in Linien eindigt, die uit het Midden-Punt van de Figuur getrokken zyn [1778; WNT uitsnede], 'ontleder, hij die een lijkopening verricht' [1864; Calisch], 'door lijnen afgebakend gebied' in Hierbij wordt de geheele maalvlakte in 10 tot 18 sectoren verdeeld [1879; WNT waaier], 'afdeling van het maatschappelijk of economisch leven' in De textiel-industrie, met name de finishing-sector [1947; WNT veel IV].
Ontleend aan Laatlatijn sector 'deel van een cirkel tussen twee stralen', klassiek Latijn 'snijder; opkoper van verbeurd verklaarde boedel', afgeleid van secāre (verl.deelw. sectum) 'snijden', zie sectie.
De indeling van de economie in een primaire, secundaire en tertiaire sector dateert van 1905 en is ontwikkeld door de Britse econoom Colin Grant Clark. In de jaren 1920 werd deze betekenis internationaal verspreid.
Fries: sektor


  naar boven