1.   vagant zn. 'zwervende student'
categorie:
leenwoord
Vnnl. een vander vaganten 'een van de rondtrekkende lichte vrouwen' [1528; iWNT]; nnl. vaganten 'rondtrekkende scholieren en geestelijken' [1862; iWNT].
Ontleend aan Latijn vagāns (mv. vagantes) 'zwervend', teg.deelw. van vagāre (ook vagārī) 'zwerven', een afleiding van vagus 'rondzwervend, wisselvallig, vaag', waarvan geen zekere etymologie bekend is; zie ook vaag.
Het woord is in de 19e eeuw opnieuw in gebruik gekomen, mogelijk onder invloed van Duits Vagant, dat oorspronkelijk 'rondtrekkende zanger, student' [1522; Schulz] betekende en al spoedig ook 'leegloper, zwerver', maar dat eind 19e eeuw speciaal voor reizende studenten, geestelijken en zangers uit de 12e en 13e eeuw gebruikt werd en dat ook aan Latijn vagāns ontleend is.
Fries: fagant


  naar boven