1.   libido zn. 'wellust, geslachtsdrift'
categorie:
leenwoord
Nnl. libido 'geslachtsdrift' in tot verhoogde libido aanleiding geven [1911; Groene Amsterdammer].
Aanvankelijk als vakterm uit de psychoanalyse ontleend aan Duits Libido 'geslachtsdrift', ontleend aan Latijn libīdō 'verlangen, seksuele begeerte', afleiding van libet (ouder lubet) 'het behaagt', van het ww. libēre 'lust hebben, prettig vinden, willen', verwant met lief.
Fries: libido


  naar boven