1.   tanker zn. 'tankschip'
categorie:
leenwoord
Nnl. tanker 'tankschip' in de tanker "Slavo" [1928; Leeuwarder Courant], een tanker te laten komen [1931; Archief Eemland], een 22.000 ton tanker van de Standard Oil [1936; Gelderlander].
Ontleend aan Engels tanker 'tankschip' [1900; BDE], afleiding van het ww. tank 'in een tank opslaan' [1900; BDE], eerder al 'in een tank doen en wegen' [1886; OED], afleiding van tank 'vloeistofreservoir', zie tank 1.
Fries: tanker


  naar boven