1.   vak zn. 'begrensd deel; tak van wetenschap; beroep'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mogelijk al onl. *faka 'vlechtwerk als afdamming in een beek, voor de visvangst', gelatiniseerd als toponiem Facum (bij Maldegem, Oost-Vlaanderen) [768-814, kopie 941; Gysseling 1960]; mnl. vac 'ruimtelijk begrensd deel, segment, deel van een muur e.d.' in So waer een ghemene vac in een dijc te banne ghescouwet worde 'wanneer een gemeenschappelijk dijkvak bij de schouw zal worden afgekeurd' [1319; MNW], Den zuytghevel te maken en(de) te vermaetsen, dair 2 vake uytgevallen waren 'De zuidelijke gevel te repareren en te vermetselen, waar twee stukken uitgevallen waren' [1343-44; MNW], zy vonden .1. vac afghesleghen 'ze vonden een afgeslagen stukje (van het hoofd)' [1351; MNW-P]; vnnl. vacke ook 'vakje in een meubelstuk' [1599; Kil.]; nnl. vak overdrachtelijk ook 'tak van wetenschap e.d., beroep, ambacht' in in dit vak der Letterkunde [1785; iWNT], om een vak te vervullen, daar ik altijd in gewerkt heb [1808; iWNT], Het was een groot man in zijn vak [1810; iWNT].
Os. fac 'ruimtelijk begrensd deel, deel van een muur' (mnd. vak en, o.i.v. de verbogen vormen, vāk); ohd. fah 'id.' (nhd. fach); ofri. fek 'id.' (nfri. fek); oe. fæc 'ruimte, afstand; tijdsduur'; nzw. fack 'deel van kast, beroep' (ontleend aan nhd. en nnd.); < pgm. *faka-.
Wrsch. ontstaan uit pie. *ph2ǵo-, bij de wortel peh2ǵ- 'vast maken of worden', een variant van *peh2ḱ- 'id.', waarvoor zie vangen.
In de continentaal West-Germaanse talen is het woord oorspr. uitsluitend in ruimtelijke, veelal technische betekenissen geattesteerd, bijv. voor de 'vakken' van vakwerkhuizen of voor afzonderlijke delen van een dijk. In het Oudengels heeft het woord een algemenere betekenis 'ruimte, afstand' en een temporele betekenis 'tijdsduur, tijdsinterval'. Ook in het continentaal West-Germaans moet deze laatste betekenis bekend geweest zijn, getuige de van pgm. *faka- afgeleide versteende datief *fakan 'veelvuldig, dikwijls, vaak', zie vaak.
In het Nieuwnederlands kreeg het woord de overdrachtelijke betekenissen 'tak van wetenschap' en 'beroep', mogelijk in navolging van het Hoogduits, waar deze betekenisuitbreiding van de betekenis 'vakwerk' via 'specialisatie, specialisme' en vandaar 'tak van wetenschap' al eerder was opgetreden. In deze betekenissen komt het woord in vele samenstellingen voor, bijv. vaktaal, vakkennis, vakman.
Fries: fak, fek


  naar boven