|
1. |
trompet zn. 'koperen blaasinstrument' categorie: leenwoord Mnl. tronpet 'trompet' [1336-39; MNW], trompet 'id.' [1382-83; via MNW]. Ontleend aan Frans trompette 'trompet' [ca. 1280; Rey], een verkleinvorm van trompe 'hoorn' [1200-50; TLF], eerder al (misschien vanwege het soort geluid) 'draaitol' [1176; TLF], dat ontleend is aan een Germaans woord, bijvoorbeeld Oudhoogduits of Oudnederlands trumba 'hoorn', zie trombone. Aan Frans trompe is ook ontleend: mnl. trompe 'bazuin' [1325-35; MNW-R], later vnnl. tromp 'mondharp' [1573; iWNT] en 'trompet' [ca. 1605; iWNT]. Fries: trompet
|
naar boven
|