1.   trombone zn. 'koperen blaasinstrument, gewoonlijk met een schuif'
categorie:
leenwoord
Nnl. Trombone "een bazuin of schuiftrompet" [1754; iWNT].
Ontleend, mogelijk via Frans trombone 'trombone' [1703; Rey], eerder ook trombon 'soort trompet' [1573; TLF], aan Italiaans trombone 'soort grote lage trompet' [voor 1647; DELI], eerder al 'grote trompet' [voor 1400; DELI], een afleiding met het vergrotingsachtervoegsel -one van tromba 'trompet' [1300-13; DELI], dat mogelijk via Provençaals tromba 'id.' ontleend is aan een Germaans woord als Oudnederlands drumba, trumba 'trompet, hoorn' [10e eeuw; W.Ps.] of Oudhoogduits trumba 'id.'. Deze woorden waren in oorsprong mogelijk klanknabootsend, zie trom.
Voor trombone in zwang kwam, was schuiftrompet [1648; iWNT kornet III] de benaming van het instrument. In het BN wordt met trombone een 'ventieltrombone' bedoeld, terwijl een schuiftrompet er een schuiftrombone heet.
Fries: tromboane


  naar boven