1.   gecharmeerd bn. 'bekoord, verrukt'
categorie:
geleed woord
Nnl. wieje ziet, is gecharmeert en geraakt 'wie je ziet is bekoord en getroffen' [1708; WNT montuur], Onze lieve Armiaan is zoo ... op zyn Betje gecharmeert, dat '... zo verrukt van zijn Betje ...' [1770; WNT Aanv. tête-à-tête], Indien ... niet ..., ik zoude waarlyk gecharmeerd zyn van zyne gehechtheid aan my 'als ... niet ..., zou ik werkelijk bekoord worden door zijn verknochtheid aan mij' [1784; WNT veroorzaken], daar ... de zuster van Dolf ... niet zoo zeer van ZEd. gecharmeerd wezen kon als de beide andere dames 'niet in die mate door mijnheer bekoord kon worden ...' [1839; WNT wikkelen I], (zij) was gecharmeerd van de conversatie 'zij was verrukt van/over de conversatie' [1861; WNT voorleden I].
Verleden deelwoord van het werkwoord charmeren, zie charme.
Behalve gecharmeerd zijn van komt tot het begin van de 20e eeuw ook gecharmeerd zijn op voor.


  naar boven