1.   schrede zn. 'stap'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. schrede 'pas, stap' [1240; Bern.].
Ablautend zn. bij de wortel van het werkwoord schrijden.
Os. skridi (mnd. schrede); ohd. skrit (nhd. Schritt); oe. scriðe; on. skriðr (nno. skrid); alle oorspr. 'stap, loop, gang e.d.', < pgm. *skridi-.
In het Middelnederlands bestond ook een vorm sc(h)erd(e), met metathese van -er- voor dentaal, zoals in derde bij drie.
Fries: skrit 'schrede (in broek)'


  naar boven