91.   dodo 1 zn. 'uitgestorven vogel (Raphus cucullatus)'
categorie:
leenwoord, verkorting
Vnnl. Men vinter ook sekeren vogel, die van sommige Dodaersen genaemt wort, van andere Dronten, de eerste die hier arriveerden hietense walgh-vogels [1646; WNT dodaars], Dodo [1853; WNT].
Ontleend aan Portugees dodó 'id.', maar de verdere herkomst is niet helemaal zeker. Wrsch. een verkorte vorm van een woord dat ontleend werd aan een ouder Nederlands dodaars, afgeleid van dod (een variant van dot) en aars, vanwege de opvallende pluk veren die de vogel aan de achterkant had (nu duidt deze naam een andere vogel aan, de Tachybaptus ruficollis). Een andere opvatting is dat Portugees dodó afgeleid is van het bn. doudo (modern Portugees doido) 'dom, mal' [16e eeuw; da Cunha], dat misschien uit Engels dolt 'dom' [16e eeuw; ShOED], een vorm van dulled 'versuft' (zie dol) komt.
De dodo leefde oorspr. alleen op het eiland Mauritius en werd daar in 1598 door Hollandse zeelieden ontdekt. Zij gaven er de naam walgvogel aan, naar het taaie onsmakelijke dodovlees. Ook andere namen raakten in gebruik, waaronder dodaars en dronte (waaruit Deens dronte). De dodo kon niet vliegen en liep zeer traag en vormde een gemakkelijke prooi voor de jagende mens en voor uit Europa meegenomen (en verwilderde) varkens. Als een van de eerste uitgestorven diersoorten (minder dan een eeuw na ontdekking) waar de mens zich bewust van is geworden werd de dodo tot symbool en moeder der uitgestorven diersoorten, vergelijk ook de uitdrukking Engels as dead as a dodo.
92.   does 1 zn. 'poedelhond; hond met gekrulde haren'
categorie:
verkorting, leenwoord
Nnl. Kardoes 'naam van een hond' [1839; WNT kardoes I], kardoezen 'doeshonden' [1851; WNT kardoes I], does "poedelhond, kardoes" [1914; Dale], doeshond [1918; WNT Aanv.].
Verkorte vorm van kardoes, ontleend aan Frans cartouche 'papieren kokertje voor buskruit, geweerpatroon' en 'krullerig ornament' < Italiaans cartoccio 'stukje papier', afleiding van carta 'papier', zie kaart. Ook in het Nederlands bestaat voor kardoes de betekenis 'papieren kokertje voor buskruit, geweerpatroon', zie cartouche, kardoes. Wrsch. heeft het verband tussen dergelijke papieren rolletjes of kokertjes en de krullen van de (kar)doeshond tot deze naam geleid.
93.   doka zn. 'donkere kamer voor het ontwikkelen van foto's'
categorie:
verkorting
Nnl. doka 'id.' [1943; WNT Aanv.].
Letterwoord uit de beginletters van de woorden donker en kamer.
94.   dooi
categorie:
verkorting
Zie: dooien
95.   doop
categorie:
verkorting
Zie: dopen 1
96.   doordat vgw. 'uit oorzaak van'
categorie:
verkorting
Mnl. dor dat 'omdat' [1260-80; CG II, Wr.Rag.].
Samenstelling uit het voorzetsel door en het vgw. dat en eigenlijk een verkorting van dore dien, dat of dore dat, dat.
Het onderscheid tussen een oorzaakaanduidend doordat en een redengevend omdat is pas rond 1860 kunstmatig opgelegd.
Literatuur: J. de Rooij (1982) 'Omdat en doordat in het Nederlands', in: NTg 74, 329-342
97.   draf 1 zn. 'gang, tred'
categorie:
verkorting
Mnl. Daerwaert reet hi sinen draf 'daarheen reed hij in snelle draf' [1350-1400; MNW].
Afleiding bij het werkwoord draven.
Mnd. draf; mhd. trab (nhd. Trab); < pgm. *draba- 'draf'.
98.   dreun
categorie:
verkorting
Zie: dreunen
99.   druk 1 zn. 'kracht; drang; het drukken, oplage'
categorie:
verkorting
Mnl. druc 'angst, kwelling, droefheid' [1350-1400; MNW-R], droc 'id.' [1400-50; MNW druck]; vnnl. Druck ende lijden 'zwarigheid en lijden' [1500; WNT verzoeten I], inden druck laten wtgaen 'in druk uitgeven' [1541; WNT uitgaan I], druckinghe, drucsel 'druk, drang; angst' [1562; Kil.], druk 'last (van schattingen etc.)' [1626; WNT zonder II], nnl. druk 'uitgeoefende kracht' [1792; WNT zoutig], druk 'luchtdruk' [1847; Kramers].
Afleiding van het werkwoord drukken.
Mnd. dru(c)k 'nood, druk', ohd. druc 'druk, samenstoten' (nhd. Druck); Oud-West-Fries treck 'last, moeite' (nfri. druk); nzw. tryck; < pgm. *þrukki-.
100.   druk 2 bn. 'veel werk hebbend of met zich meebrengend'
categorie:
verkorting
Vnnl. druck, drock 'veel werk hebbend of meebrengend' [begin 17e eeuw; WNT].
Wrsch. voortgekomen uit het zn. druk 1. Het bn. kan zijn ontstaan in uitdrukkingen als Hi gaf mi droufheit ende druc 'Hij gaf me droefheid en bedruktheid' [1350-1400; MNW-R]; ook vnnl. kent druckelick, druckich 'bedroefd' [1573; Thes.]. Te vergelijken zijn misschien ook verbindingen als druk maken 'verdriet aan de dag leggen', in druk komen, zijn 'bedroefd worden'.
drukte zn. 'overvloed aan bezigheden; waar veel verkeer is'. Nnl. druktens (mv.) 'id.' [1736; WNT]. Wrsch. een tamelijk recente (18e eeuw?) afleiding met het achtervoegsel -te bij het bn. druk, zoals Weiland in 1801 stelt: "drok, ook druk ... het is daar heel drok, daar is veel volk. Van hier drokte".

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven