1.   importeren ww. 'invoeren van handelswaar'
categorie:
leenwoord
Vnnl. importeren 'geld inbrengen, opbrengen' [ca. 1699; Stall.]; nnl. importeren 'invoeren' [1805; Meijer], 'handelswaar uit het buitenland invoeren' [1824; Weiland].
Ontleend aan Frans importer 'invoeren uit een ander land', eerder ook al 'inbrengen uit andere bronnen, investeren' [14e eeuw; Rey], ontleend aan Latijn importāre 'invoeren, binnenbrengen', gevormd uit in- 3 'in' en portāre 'dragen, vervoeren', zie port.
Los hiervan staat de oudere en verouderde betekenis vnnl. importeren 'betekenen, van belang zijn' [1587; WNT Aanv.], die via Frans importer en Italiaans importare eveneens op Latijn importāre 'invoeren, veroorzaken' teruggaat.
import zn. 'het importeren; geïmporteerde handelswaar'. Nnl. import 'id. (abstract en concreet)' [1824; Weiland]. Terugvorming uit importeren, naar analogie van export bij exporteren en wellicht onder invloed van Engels import 'invoer', bij het werkwoord import 'invoeren' [1548; OED], eerder al 'binnenbrengen uit een externe bron' [1508; OED], ook ontleend aan Latijn importāre, en later in betekenis beinvloed door Frans importer.


  naar boven