1.   draak zn. 'fabeldier'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Mnl. drake 'fabeldier' [1240; Bern.], draco 'id.' [1287; CG II, Nat.Bl.D].
Een zeer oude ontlening aan Latijn draco (genitief dracōnis) < Grieks drákōn 'draak'.
Hetzelfde woord is ook ontleend in de andere Germaanse talen: mnd. drake 'id.'; ohd. drahho (mhd. drache, nhd. Drache); oe. draca (ne. dragon < Frans dragon < Latijn draco); on. dreki 'draak; vikingschip' (< oe. of mnd.) (nzw. drake 'draak', drakkar 'vikingschip', letterlijk 'draken' < mnd.).
Vanwege de zogenaamde 'scherpe blik' van dit wezen wordt het Griekse woord meestal in verband gebracht met het werkwoord dérkesthai 'kijken' (édrakon 'kijkte'), verwant met Sanskrit darśa- 'zien'; Avestisch darštis 'gezicht'; Oudiers derc 'oog'; ohd. zoraht 'helder'; bij de wortel pie. *derḱ- 'kijken' (IEW 213).
Een andere hypothese (Maak 2001) gaat uit van een verband met pgm. *drak-, dat voorkomt in ohd. anutrehho, mhd. antreche, mnd. āntdrake, me. drake, ne. drake, alle met betekenis 'woerd', dat met pgm. *drakan- 'ergens naar toe trekken, vliegen' zou samenhangen, zoals pgm. *snakaz- 'slang' (ne. snake) met *snakan- 'kruipen'. Dat zou ook Opperduitse vormen met t- zoals Beiers track verklaren (die overigens bij vroege ontlening ook het resultaat van hoogduitse klankverschuiving zou kunnen zijn). De betekenis 'draak' zou dan volksetymologisch onder invloed van Latijn draco zijn ontstaan.
De draak komt bij de Germanen al voor in de oudste heldensagen. Verder was het woord in de taal van de Vikingen van de 6e tot de 10e eeuw ook de benaming van een vaartuig, waarvan de voor- en achterkant de vorm van een draak hadden.
Literatuur: H.-G. Maak (2001) "Drache und Enterich-Beobachtungen und Überlegungen zu Etymologie und Wortgeschichte der Tierbezeichnung Drache", in: Zeitschrift für deutsches Altertum 130, 66-75


  naar boven