1.   autograaf zn. 'stuk in het eigen handschrift van de auteur'
categorie:
leenwoord
Tot de 19e eeuw alleen in de Latijn-Griekse vorm autographum "eygen hantscrift" [1552; WNT Supp.]; nnl. autographen [1841; WNT Supp.], autograaf [1861; WNT Supp.]. Daarnaast ook de betekenis 'zelfschrijver, kopieermachine': autographe [1832; Weiland], autograaf 'id.' [1847; Kramers].
Ontleend aan Grieks autógraphos 'eigenhandig geschreven', tò autógraphon 'het origineel', gevormd uit autós 'zelf' (zie auto-) en gráphein 'schrijven' (zie -grafie).


  naar boven