1.   autodidact zn. 'iemand die zijn kennis door zelfstudie heeft verkregen'
categorie:
leenwoord
Nnl. autodidaktos "een zelfgeleerde ... zonder het onderrigt eens meesters" [1824; Weiland], autodidakt [1850; WNT Supp.].
Ontleend aan Duits Autodidakt 'id.' [1750-1800; Pfeifer], ouder Autodidactos [16e eeuw; Pfeifer], ontleend aan Grieks autodídaktos 'id.', gevormd uit autós 'zelf' (zie auto-) en didaktós 'onderwezen, geleerd', een afleiding van het werkwoord didáskein 'onderwijzen', zie didactisch.
Fries: autodidakt


  naar boven