1.   salade zn. 'koud groentegerecht'
categorie:
leenwoord, verkorting, geleed woord
Vnnl. salade, salaet 'koud gerecht van groenten en kruiderijen; groente die men in zo'n gerecht verwerkt' in Radijsen, Saladen, Eynjuyn, Appelen, Peren [1520; iWNT ajuin], In Neerduytsch ghesloten Lautouwe ende crop salaet [1554; Dodonaeus], sallaet met witte wortelkens [1556; WNT rapunzel], Solaet van cichoreen, cruytwortel [1560; WNT uitkomen I], Turbout gestooft met corinthen. Salaey [1568; WNT turbot], saladen groen ende ghekoockt menigerhande [1599; WNT sla], worden met ander cruyden in Salaet geten [1608; iWNT gember].
Ontleend aan Frans salade 'gerecht van groenten met kruiderijen' [ca. 1350; FEW] en (vooral Noord-Frans) overdrachtelijk 'groente die men in salade eet' [1721; FEW]. Het Franse woord is ontleend aan Noord-Italiaans salada, salata (Italiaans insalata) 'het ingelegde, ingemaakte', oorspronkelijk 'het gezoutene', zelfstandig gebruik van het verl.deelw. van salare, insalare 'zouten' < vulgair Latijn *salare 'zouten, zout maken', dat een afleiding is van klassiek Latijn sāl 'zout', zie zout. Zie voor het achtervoegsel -ade ook karbonade.
Van 'gerecht uit (met name rauwe) groente, bereid met olie en azijn' is de betekenis overgegaan op 'bepaalde groene groente die rauw wordt gegeten', te weten planten van het geslacht Lactuca (latuw). Deze betekenisuitbreiding is ook in het Frans opgetreden, met name in de noordelijke dialecten (FEW). In het Nederlands wordt in die betekenis na de 16e eeuw vooral de verkorte vorm sla gebruikt, ook voor de verkleinvorm daarvan, slaatje, zie hieronder.
sla zn. 'eetbare bladgroente van het geslacht Lactuca'. Vnnl. sla '(koud) gerecht bereid met sla, salade' in Sla en groen Kruyt [ca. 1600; WNT]; nnl. 'groente van het geslacht Lactuca waarvan de bladeren rauw gegeten worden' in de vorm slaa [1781; WNT]. Ontstaan uit salade door wegval van de intervocalische -d-, zoals la uit lade, en verzwakking van de eerste, onbeklemtoonde lettergreep. Later met betekenisvernauwing, zie boven. ◆ slaatje zn. 'koud gerecht met groente of vruchten'. Vnnl. slaatje 'koud gerecht met sla, tomaten, komkommer enz. en meestal ook iets hartig (vis, vlees), als voor- of tussengerecht' in Dirck gaf Jan een Salaetje [1672; WNT sla], een Slaatje gereet te maken [1685; WNT sla]. Verkleinwoord van sla, met sla in de oorspronkelijke betekenis van salade, zie boven.
Fries: slaad


  naar boven