1.   top zn. 'hoogste punt'
categorie:
klankwoord, waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. top 'kruin' als toenaam van jan top [1248-71; VMNW], '(boom)kruin, hoogste punt' in broedet up bomen inden tsoppe (over de anlaut, zie onder) 'broedt in boomtoppen' [1287; VMNW], Tseil trocsi in den top al hoghe 'het zeil trokken ze heel hoog in top' [1350; MNW], dicke haer an den top ende achter dunne. bediet sotheit 'veel haar op de kruin en weinig aan de achterkant betekent onverstand' [1351; MNW-P], Opten top van den berghe [ca. 1425; MNW].
Vooral in Brabant en Limburg kwamen in het Middelnederlands de nevenvormen tsop en sop voor. Deze vertonen wrsch. Middelfrankische of Hoogduitse invloed.
Mnd. top 'boomtop, hoogste punt, uiteinde'; ohd. zopf 'pluk haar, haarlok' (nhd. Zopf 'haarvlecht'); ofri. top 'haarlok' (nfri. toppe 'pluk, bosje' top 'hoogste punt'); oe. topp 'hoogste punt' (ne. top); on. toppr 'uiteinde, opgebonden haar' (nzw. topp 'hoogste punt, boomtop'; tupp 'haan (vanwege zijn kam)'); < pgm. *toppa-.
Het is onzeker wat de oorspr. betekenis is: het algemene 'hoogste punt' of het specifieke 'boomtop' en/of 'haarkruin'. De afwezigheid van de algemene betekenis in de oudste Hoogduitse teksten lijkt erop te wijzen dat de ontwikkeling hier van specifiek naar algemeen is gegaan.
Er zijn geen zekere verwante woorden buiten het Germaans. Er bestaat enige overeenkomst in vorm en betekenis met de eveneens slechts Germaanse woorden tap en tip (zie tepel), maar i.t.t. deze woorden refereert top in de oudste Germaanse taalfasen meestal aan een verticale dimensie. Of de Germaanse wortels *tap- (naast minder verbreid *tamp-), *top- (naast *tump-, nhd. Zumpf 'penis') en het jongere *tip- (naast minder verbreid *timp-, Nederlands timp 'punt, uiteinde; puntbroodje') onderling verwant zijn of elkaar alleen in een later stadium hebben beïnvloed, is zeer onzeker. Mogelijk zijn het alle slechts klankexpressieve vormingen voor iets puntigs.
Via Oudfrans top 'haarlok' en het verkleinwoord toupet is het woord weer teruggeleend in de vorm toupet '(kunstmatig) haarstukje'.
In de tweede helft van de 20e eeuw is top aan het Engels ontleend in de betekenis 'bovenstuk van kleding, bovenlijfje'. Eerst als topless in Antwoord op de topless: doorschijnende japon [1964; Leeuwarder Courant], een partij voor topless toestanden (Jan Cremer in een interview met Bibeb) [1964; Leeuwarder Courant], vervolgens als top in top in rok ... met vijf verschillende tops: vesten, cardigan, spencer, pull [1969; Nieuwe Leidsche Courant] en daarna als topje 'bloesje met korte mouwen' in Bermuda kindertuniek. Katoen imprimé topje [1970; Nieuwe Leidsche Courant].
Fries: toppe 'pluk, bosje' top 'hoogste punt'


  naar boven