1.   barderen ww. 'beleggen of omwikkelen met dunne plakjes spek alvorens te braden'
categorie:
leenwoord
Nnl. barderen [1958; WiP].
Ontleend aan Frans barder 'een kapoen omwikkelen met dunne reepjes spek' [1680; Rey], eerder al 'een dier voorzien van een harnas etc.' [1427; Rey], afleiding van Oudfrans barde 'paardenborstharnas, pakzadel' [ca. 1270; Rey] < Spaans albarda [13e eeuw] < Arabisch al-barḍaʿa 'het opgevulde pakzadel'.
Het woord komt reeds in het Vroegnieuwnederlands voor in de betekenis 'een paard het borstharnas aandoen' [1530; MNW]. Deze betekenis is nu echter verouderd.


  naar boven