1.   pijnboom zn. 'naaldboom, den (geslacht Pinus)'
categorie:
geleed woord, leenwoord
Mnl. pinbom 'naaldboom' [1240; Bern.], sap van pijnbome [1287; VMNW], pinus is een pijnboom ende hy zweet pec [1485; MNW].
Samenstelling met een verduidelijkend tweede lid boom bij mnl. pijn 'naaldboom, den', dat ontleend is, mogelijk via Frans pin, aan Latijn pīnus 'den'. Als simplex kwam mnl. pijn 'naaldboom' weinig voor, wrsch. door de homonymie met pijn 'smart'.
Latijn pīnus 'den' uit ouder *pitnus, waarbij ook de afleiding pītuīta 'slijm, slijmerige afscheiding' (zie pips), is verwant met: Grieks pítus 'den', Albanees pishë 'den, dennenbos', beide met korte i. Deze woorden zijn wrsch. van voor-Indo-Europese herkomst. Verwantschap met Sanskrit pī́tu-dāru- 'boomsoort' (misschien 'spar') is onzeker, aangezien daar ook nevenvormen met pūtu-, pautu- van bestaan (Schrijver 1991: 231).
pijnappel 'dennenappel'. Mnl. pijnappel 'dennenappel' in pijnapple die sijn goet [1287; VMNW]; vnnl. pijnappel 'dennenappel' [1599; Kil.]. Samenstelling van verouderd pijn 'naaldboom' en appel 1 'vrucht'. Verwarrend is Engels pineapple, vroeger 'dennenappel', maar vanaf de 17e eeuw 'ananas', zo genoemd omdat een ananas een beetje lijkt op een grote dennenappel; een dennenappel is sedert de 17e eeuw pine cone. ◆ pijnpit 'eetbaar pitje van pijnappel'. Nnl. pijnpit 'eetbare pit van de pijnappel' [1992; Van Dale], ... de gesnipperde ui glazig bakken met olijfolie. De pijnpitten hierbij lichtbruin laten worden [1993; Trouw]. Recente samenstelling, waarbij het verouderde woord pijn 'naaldboom' werd gebruikt o.i.v. het Franse (pignon de) pin (het gebruik van pijnpitten komt uit de Franse culinaire traditie) met pit 1 'korrel'.
Fries: pynbeam ◆ pynappel ◆ ?


  naar boven