1.   kijken ww. 'de blik naar iets richten'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. kiken 'kijken' in hi ... keec duer die splete 'hij keek door de spleet', of ic daer duere kiken mochte 'of ik daardoor mocht kijken', kijct hierin 'kijk hierin' [alle 1350-1400; MNW-R], die kieken in den orinael 'die in de pisfles kijken' [ca. 1410; MNW].
Etymologie onbekend.
Mnd. kīken (waaruit mogelijk door ontlening nzw. kika); nfri. vero. kytse (< ofri. *kīkia); me. kīken (ne. keek). Onwaarschijnlijk zijn de volgende voorgestelde etymologieën binnen het Germaans: a) verband met on. keikr 'achterovergebogen', waarbij kijken een oorspr. betekenis 'het hoofd achterover buigen om te kijken' zou hebben gehad; b) verband met ne. kick 'schoppen' < oe. ciccan, met een oorspr. gemeenschappelijke betekenis 'zich naar iets wenden'. Wrsch. behoort kijken bij een affectieve groep van gelijksoortige woorden (NEW): in het Engels staan in min of meer dezelfde betekenis naast elkaar keek (gewest.), peek, peep, peer, en in het Zweeds kika, titta. Ook is verband met Duits gucken 'kijken' mogelijk.
Buiten het Germaans zijn er geen verwante woorden.
De ongediftongeerde variant kieken van kijken bestaat in de algemene spreektaal nog in het tussenwerpsel kiekeboe.
Fries: -


  naar boven