1.   bekoren ww. 'aantrekking uitoefenen'
categorie:
geleed woord
Onl. *bekoron 'op de proef stellen', beko[ro] (imperatief) 'stel op de proef' [10e eeuw; W.Ps.], en zonder voorvoegsel in corodos (pret.) '(jij) hebt op de proef gesteld' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. becoren 'beproeven, verleiden' [1265-70; CG II, Lut.K]; vnnl. Tis een teecken datse hem heeft becuert 'het is een teken dat ze hem heeft bekoord, verleid' [1560; WNT], bekoren 'iemand innemen, sterk aantrekken' [1500-50; WNT].
Afleiding met be- van het Oudnederlandse werkwoord coren, dat een ablautvorm is bij het werkwoord kiezen, waarbij ook grammatische wisseling en rotacisme nog een rol hebben gespeeld, zie ook keur.
Mnd. bekoren 'onderzoeken, verleiden, aandringen'; ohd. bikorēn, -ōn 'op de proef stellen'; nfri. bekoar(j)e; < pgm. *korōn-, *korēn- bij de wortel *kuz-.
Uit de betekenis 'beproeven, op de proef stellen' ontstaat de betekenis 'iemand verleiden', en daaruit 'iemand sterk aantrekken'.
bekoorlijk bn. 'aantrekkelijk'. Vnnl. becoorlijck 'verleidelijk' [1610; WNT], 'mooi, charmant' [1698; WNT]. Afleiding van bekoren met lijk. ◆ bekoring zn. 'aantrekking, verleiding'. Mnl. becoringe 'verleiding' [1410; MNW dijn]; nnl. bekoringen (mv.) 'aantrekkelijkheden' [1778; WNT]. Afleiding van bekoren met -ing.
Fries: bekoare, bekoarje◆ bekoaring


  naar boven