1.   enk zn. 'gemeenschappelijk bouwland bij een dorp'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. *eng(e) 'bouwland' in de plaatsnamen Englandi (bij Apeldoorn, Gelderland) [801; Künzel 130], Aldenenge, letterlijk 'oude enk' (Gelderland, ligging onbekend) [ca. 1200; Künzel 60]; mnl. enc 'bebouwd veld, bouwland'.
Oe. ing 'akkerland' (ne. dial. ing); on. eng 'weide' (nzw. äng); < pgm. *angi- '(gras)land'. Daarnaast os. angar, ohd. angar 'ongeploegd grasland'; < pgm. *angar- 'id.'.
De verdere verwantschap is onzeker. Mogelijk bestaat er verband met on. angr 'baai, fjord' en Grieks ánkos 'dal'. Dan zou het kunnen behoren bij pie. *h2enk- 'buigen' (IEW 45), zie angel. NEW denkt daarbij aan een oude betekenis "gewelfde akker op de hoge zandgronden". Er kan ook gedacht worden aan een betekenisontwikkeling 'bocht' > 'laagte' > 'dal' > 'met gras begroeid dal' > 'weide', waarvoor in de Scandinanische talen parallellen zijn te vinden (Holm).
De combinatie ng werd vroeger als /ng/, dus met plofklank uitgesproken. Zo kon aan het woordeinde eenvoudig de variant met -nk ontstaan. De benaming enk of eng komt vooral in Midden- en Oost-Nederland voor. Op de zandgronden van Noord-Nederland wordt hiervoor de naam es 2 gebruikt.
Literatuur: G. Holm (1991) De nordiska anger-namen, Lund


  naar boven