1.   tobbe zn. 'kuip'
Mnl. tobbe, tubbe 'kuip' in Eenen tubbe slijps 'een kuip vijlsel' [1252, kopie 1350-1400; MNW], met tubben ende met andren vaten 'met kuipen en met andere vaten' [1312; MNW], cupen ... tonnen ende tobben 'kuipen, tonnen en tobben' [1377-78; MNW].
Mnd. tobbe, tubbe 'tap; houten stift om iets aan op te hangen'; nfri. tobbe 'tobbe'. Me. tobbe, tub (ne. tub) is ontleend aan het mnl.
Herkomst onbekend. Verband met Duits Zuber 'tobbe, kuip' is ondanks de overeenkomst in vorm en betekenis onmogelijk omdat dit teruggaat op oorspr. *zwī-bar, waarmee een emmer met twee oren is bedoeld, zie ook emmer. Misschien is het te verbinden met onl. dobbo 'waterpoel', maar dan is de t- niet te verklaren.
Fries: tobbe


  naar boven