1.   staatsie zn. 'uiterlijke pracht'
Mnl. stage, stagie, staedse e.d. 'staanplaats, verhoging, podium, tribune' in dar lutgart ... Jn harre staien plach te sine 'waar Lutgard op haar plek stond' [1265-70; VMNW], ere stage ..., daer de wet up zat 'een podium waar de schepenbank op zetelde' [1350-84; MNW]; vnnl. stacy(e), staetsy 'uiterlijk vertoon, pracht; plechtigheid, plechtige optocht' in De ... stacy van een ... lijck 'de begrafenisplechtigheid' [1602; iWNT], van glans en staetsy te doen weêrlichten [1639; iWNT], de Coninginne reedt te midden deser stacye 'de koningin reed in het midden van deze optocht' [1659; iWNT]; nnl. staatsie, ook 'tot pronk of sieraad dienend, hoog oplopend gedeelte achter aan het bovenboord van sommige schepen' [1907; iWNT].
Ontleend aan Oudfrans estage 'staanplaats, positie, platform, verblijfplaats e.d.' (in het Nieuwfrans alleen overgeleverd in de betekenis 'woonlaag, etage', zie etage, maar in het Engels ontleend als stage 'stellage e.d.'), ontwikkeld uit vulgair Latijn *staticum, een afleiding van klassiek Latijn stāre 'staan', dat verwant is met staan.
De betekenisontwikkeling vanuit het Middelnederlands is wrsch. 'podium' (> 'toneelstuk'?) > 'fraaie vertoning' > 'plechtigheid'. Deze ontwikkeling is evenals de huidige spelling beïnvloed door het woord staat 1 in de betekenis 'uiterlijk vertoon dat aan iemands rang of stand is verbonden'.
Fries: staasje


  naar boven