1.   spurt zn. 'sprint, korte snelheidsinspanning'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. spurt 'tussen- of eindsprint in een wedstrijd' in "spurtjes" ... zijn dikwijls beslissend geweest op een race [1886; WNT], In de laatste ronde maakte L. een mooie spurt [1890; Nieuwe Amersfoortsche Courant], 'korte snelheidsinspanning' in een klein spurtje genomen, nadat hij vijf jaar had getreuzeld 'snel een stukje gegroeid ...' [1923; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Engels spurt 'korte uitbarsting van activiteit' [voor 1591; BDE], eerder al 'korte tijdspanne' [voor 1566; BDE], variant van ouder spirt 'korte tijdspanne' [ca 1550; BDE], waarvan de verdere herkomst onbekend is.
Fries: spurt


  naar boven