|
1. |
opstand zn. 'oproer, verzet' categorie: geleed woord Mnl. rumoren, vergaderinge ende opstande 'opschudding, samenscholing en verzet' [1425; MNW]; vnnl. Opstandt tegen den Heer 'verzet tegen de landheer' [1657; WNT]. Afleiding van opstaan in de betekenissen 'zich opstellen tegen het wettige gezag', zoals in mnl. dat enige vergaderinge of opstaen geviel 'dat er een samenscholing of oproer plaatsvond' [1374-1425; MNW], gevormd uit op en staan. Het zn. is gevormd naar analogie van het zn. stand 1. Mhd. ūfstant 'oproer' (nhd. Aufstand). Fries: opstân
|
naar boven
|