|
1. |
instemmen ww. 'het eens zijn met iemand of iets' categorie: geleed woord, leenvertaling Vnnl. instemmen 'toestaan, het eens zijn' [1672; Hexham NE]; nnl. zijn Vader wil er niet instemmen [1717; Marin NF], instemmen 'zijn stem geven', in de jongste raadsheeren mogen 'er niet instemmen [1717; Marin], dan ook in de verbinding instemmen met, in dat UE: met mij zal instemmen dat ... 'dat u het met mij eens zult zijn dat' [1783; WNT], Juffrouw de Vry stemt volkomen in met den raad, dien ik u geef [1784; WNT]. Gevormd met in uit stemmen, wellicht als leenvertaling van Duits einstimmen 'instemmen', eerder al 'zijn stem met andere stemmen verenigen (bijv. in gezang)', gevormd uit ein- 'in-' en het zn. Stimme 'stem', zie stem.
|
naar boven
|