1.   bes zn. 'kleine vrucht'
categorie:
substraatwoord
Mnl. besie 'bes, druif' [1350-1420; MNW], bese 'bes' [ca. 1475; MNW]; vnnl. bes [17e eeuw; WNT].
De vorm bes is afkomstig uit pgm. *basja. De vorm bees of beze 'bes', met lange klinker, komt dialectisch nog voor. Deze vormen en het nu verouderde bezie zijn wrsch. ontstaan uit pgm. *basija, waarbij klinkerrekking optrad in de eerste (open) lettergreep van deze drie-lettergrepige vorm.
In pgm. *basja was de eerste syllabe gesloten, zodat er geen rekking op kon treden. Verschillende naamvallen liggen misschien ten grondslag aan deze variatie.
Uit pgm. *bazja ontstonden, ten gevolge van de grammatische wisseling gevolgd door rotacisme, mnl. bere 'bes' [1477; Teuth.]; os. (wīn)beri 'druif'; ohd. beri 'bes' (nhd. Beere); oe. berie, berige (ne. berry); on. ber (nzw. bär). Got. (wina)basi komt voort uit pgm. *bas-ja.
De herkomst van het Proto-Germaanse grondwoord, dat blijkbaar ongewoon veel vormen kon aannemen, is duister. Mogelijk is het een substraatwoord. Verband met een woord voor 'purper, scharlaken' (zoals oe. basu 'purper' en buiten het Germaans ook Middeliers basc 'rood, scharlaken') is onzeker. Het Noors kent een dialectwoord bas(e) 'struikje (waaraan bessen groeien)', maar ook hier is het verband twijfelachtig. Onwaarschijnlijk is de aanname van een wortel pie. *bhes-, *bhos- waaruit Sanskrit bhas- 'eten', bábhasti 'hij kauwt' (IEW 145). Het Latijn heeft bāca, bacca 'bes'; mogelijk is hier sprake van een zeer oud, voor-Indo-Europees substraatwoord. Seebold stelt dat pgm. *b voortkomt uit pie. *gwh, hetgeen betekent dat pgm. *bas- het resultaat zou zijn van pie. *-gwho-s-, waarbij pie. *oigwh-, *ougwh- nog enige reflexen oplevert die 'bes' betekenen: Latijn ūva 'druif'; Litouws úoga 'bes'; Oudkerkslavisch jagoda. Seebolds etymologie is echter ook heel onwaarschijnlijk.
Literatuur: E. Seebold (1967) 'Die Vertretung von idg. gwh im Germanischen', in: Zeitschrift für vergleichende Sprach{U+00AD}forschung 81, 104-133


  naar boven