1.   het lw., vnw. 3e pers. o. ev.
categorie:
erfwoord,
Eerst als persoonlijk vnw. 3e pers. ev. onzijdig: onl. it [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. het, minder vaak et, (h)it etc., vaak enclitisch -t of -et. Als lidwoord: mnl. in het ghemeen convente 'de gezamenlijke kloosterlingen' [1370; MNW], het ghestant 'de toestand, gesteldheid' [1380; MNW], ook vaak proclitisch t-.
Algemeen Germaans voornaamwoord uit < pgm. *it. In het Noordzee-Germaanse gebied werd een van origine wrsch. aanwijzend partikel h- voor deze oorspr. stam geplaatst, zowel bij het als bij hij, hem, haar 1 en hun, hen. Zie daarvoor onder hier. In de Wachtendonckse Psalmen ontbreekt deze h- in de meeste gevallen, omdat in het meer landinwaartse dialect van de bewerker ervan op deze plaats geen h gebruikt werd.
Os. it (mnd. it); ohd. iz (mhd. ez, nhd. es); ofri. hit (nfri. it); oe. hit (ne. it); on. hit; got. ita; < pgm. *it.
Persoonlijke voornaamwoorden voor de derde persoon bestonden in het Proto-Indo-Europees niet als apart paradigma en zijn terug te voeren op aanwijzende voornaamwoorden. Voor het Germaans is dat in de meeste gevallen het paradigma van pie. *h1e, waarvan *(h1)id de nominatief onzijdig enkelvoud is. Verwant zijn o.a. Latijn id 'dat'; Sanskrit idám; Oudiers ed 'het'.
Het is oorspr. alleen een persoonlijk vnw., zoals ook nu nog de verwante woorden Duits es en Engels it; als lidwoord is het typisch Nederlands. Het oude onzijdige bepaalde lidwoord was dat (te vergelijken met Duits das). Het lidwoord was vroeger identiek aan het aanwijzend voornaamwoord (zie ook d(i)e). In de onbeklemtoonde positie, de proclise, verzwakte dat tot t-: dat kint > tkint; eventueel stemhebbend d voor l, w, b en klinkers: dwater. In de spreektaal is de vorm /t/ of /ət/ nog steeds de standaard. Doordat de volle vorm dat als lidwoord al in het Middelnederlands geleidelijk verdween, ging men in de schrijftaal de korte vorm t- identificeren met de proclitische/enclitische t- of -t uit het persoonlijk vnw. het en begon men ook het lidwoord als het te schrijven. In het Nieuwnederlands schreef men alleen in min of meer verheven schrijfstijl nog wel 't; in de tweede helft van de 20e eeuw begon men 't daarentegen te reserveren voor weergave van de spreektaal. In het BN is de spellinguitspraak /hət/ opmerkelijk.
De overgang van aanwijzend vnw. naar lidwoord is een bekend verschijnsel en heeft bijv. ook plaatsgevonden in de Romaanse talen, waar de meeste lidwoorden teruggaan op het Latijnse aanwijzend vnw. ille, en bij de Griekse lidwoordstam to, die ook oorspr. een aanwijzend vnw. is.
Frings neemt aan dat Nederlands het al in 12e eeuw in het Nederlands moet hebben bestaan. Hij komt tot deze conclusie omdat er een lidwoord het bestaat in het Duitse gebied Fläming, dat in die tijd door Nederlanders is gekoloniseerd.
De Friese schrijfwijze it 'het' voor lidwoord en voornaamwoord is opvallend, maar of het hier een eigen ontwikkeling als die in het Nederlands betreft, of dat deze vormvereenzelviging is ontstaan onder invloed van het Nederlands, is niet te zeggen.
Literatuur: J. Franck (1910), Mittelniederländische Grammatik mit Lesestücken und Glossar, 178; Th. Frings (1947), 'Das märkische det "das, dass"', in: Niederdeutsche Mitteilungen 3, 7; L. Koelmans (1975), 'Lotgevallen van het lidwoord I (de geboorte van het)', in: NTg 68, 173-175; E. Seebold (1984), 'Das System der Personalpronomina in den fruehgermanischen Sprachen', 64 e.v.; S. Krogh (1996), 'Die Stellung des Altsächsischen im Rahmen der germanischen Sprachen', 319-323
Fries: it


  naar boven