1.   bedrijf zn. '(beroeps)werkzaamheid, firma; deel van toneelstuk'
categorie:
verkorting, leenvertaling
Mnl. te allen bedriue 'inzake iedere handeling' [1293; CG I, 1944], onder den bedriue van 'in het rechtsgebied van, onder de macht van' [1297; CG I, 2462]; vnnl. de werelt ... ende al haer valsch bedrijf 'de wereld en het geheel van haar valse activiteiten' [1500-20; MNW-P], bedrijf 'dat waarmee iemand de kost verdient' [1507; WNT]; 'deel van een toneelstuk' [na 1625; WNT]; nnl. bedrijf 'boerderij' [19e eeuw; WNT], 'onderneming; fabriek' [1940; Koenen].
Afgeleid van het Middelnederlandse werkwoord bedriven 'doen, handelen, ten uitvoer brengen, besturen', zie bedrijven. In de betekenis 'deel van een toneelstuk' wrsch. de leenvertaling van Frans acte < Latijn actus 'bedrijf; handeling', bij het werkwoord agere 'handelen' (zie ageren).
Mnd. bedrif 'het bedrijven; activiteit' (nhd. Betrieb 'firma; drukte'); nfri. bedriuw.
Tot in de 17e eeuw werden in de betekenis 'deel van een toneelstuk' ook wel handel en handeling gebruikt, eveneens leenvertalingen van acte of actus.
Fries: bedriuw


  naar boven