|
1.  |
bedoeïen zn. 'nomadische woestijnbewoner' categorie: leenwoord Nnl. De Beduins of zwervende Arabieren [1720; WNT zonderling I], beduinen (mv.) "rondzwervende Arabieren, welke in de woestijn op de Karavanen loeren, om die te plunderen" [1824; Weiland], Bedoe-inen (mv.) 'volksstammen die een nomadisch leven leiden' [1899; Woordenschat], Bedoeïenen (mv.) 'woestijnbewoners' [1912; Kuipers]. Ontleend aan Arabisch badawī 'woestijnbewoner' (meervoud badawīn) bij het zn. badw 'woestijn'. De meervoudsvorm is als enkelvoud opgevat en het woord heeft een nieuw meervoud op -en gekregen. Literatuur: Philippa 1991
|
naar boven
|