1.   aangaande vz. 'betreffende'
categorie:
geleed woord, leenvertaling, uitleenwoord
Mnl. anghaendh(e) 'betreffende, rakende' [1370-78; MNHWS] zoals in Aengaende ons waetermuelene 'betreffende onze watermolen' [16e eeuw; CG I, 2365 (latere toevoeging)]; als bn. vnnl. Den goeden religiosen was hi aengaende als een vader 'voorkomend, vriendelijk voor iemand' [1530; MNW].
Teg.deelw. van aangaan, gevormd uit aan en gaan. Mogelijk is het een vertaling van Frans touchant, het teg.deelw. van toucher 'aanraken'.
Uit het Nederlands of Nederduits is het woord overgenomen in Zweeds, Deens angÄende 'betreffende'.
Fries: oangeande


  naar boven