1.   es 2 zn. 'bouwland'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. esch 'id.' [1477; Teuth.], opten essche 'op de es' [14e eeuw; MNW].
Met assimilatie van -ts ontstaan uit ouder *et(i)sk-. De herkomst van dat woord is onbekend. De verwantschap met Latijn ador 'spelt' (IEW 3) wordt door Lehmann (1986) afgewezen. Het ook wel aangehaalde Tochaars A en B ati 'gras' lijkt alleen al vanwege de afstand onwrsch.; vermoedelijk behoort dit bij Turks ot 'gras'. Misschien gaat het bij het Germaanse woord om een substraatwoord.
Os. etisk 'id.' (mnd. esch); ohd. ezzisc 'zaad', ook ezziscban 'gemeenschappelijk weideland' (mhd. ezzisch, esch 'zaadveld' [Kirchstein]); got. atisk 'korenveld'; < pgm. *atiska- 'zaad(veld)'.
Het woord wisselt in het Nederlands af met enk. De verspreiding reikt tot in Duitsland.
Literatuur: H.J. Moerman (1930) Nomina Geographica Neerlandica 7, 48; H. Wesch (1962) 'Flurnamen und Wortkarten', in: W. Schröder Festschrift für Ludwig Wolff, Neumünster, 77-92, hier 83-87


  naar boven