1.   discreet bn. 'bescheiden, kies, onopvallend'
categorie:
leenwoord
Mnl. ghetughenisse discreter persone (genitief mv.) 'getuigenis van wijze personen' [1344; Claes 1996], discrete conversatie 'wijze, voorzichtige conversatie' [1400-20; MNW-R]; vnnl. besceyden ende discrete ende heilige personen 'bescheiden en wijze en heilige personen' [1500-20; MNW-P], discreet 'wijs, voorzichtig' [1573; Thes.] discreet "bescheyden" [1650; Hofman]; nnl. discreet 'bescheiden' [1777; Meijer]; discreet 'onderscheiden, apart' [1961; Dale].
Ontleend aan Frans discret 'bescheiden, onopvallend', eerder 'wijs, voorzichtig' [ca. 1165; Rey] < middeleeuws Latijn discretus 'onderscheiden, afzonderlijk; discreet, voorzichtig, wijs', van het werkwoord discernere '(onder)scheiden', gevormd uit dis- 'vaneen, uiteen', en cernere 'onderscheiden, sorteren, zeven', zie discreet.
De betekenisontwikkeling van 'onderscheiden, afzonderlijk' naar 'kunnende onderscheiden, wijs' en 'bescheiden' vindt pas plaats in het middeleeuws Latijn en/of Frans. Alleen de betekenissen 'voorzichtig, wijs, bescheiden' zijn in het Nederlands ontleend. De betekenis 'apart, (te) onderscheiden' is recent als wetenschappelijke term opnieuw ontleend, wrsch. aan Engels discrete, dat deze betekenis al sedert de 14e eeuw kent (ODEE).
discretie zn. 'kiesheid, bescheidenheid'. Mnl. met discrecien 'met wijsheid, beleid' [1315-35; MWN-R], die doghet der discrecien ochte der bescedenheit 'de deugd der discretie of bescheidenheid' [1400-20; MNW-P]; vnnl. discretie 'wijsheid' [ca. 1561; WNT wedertaal], 'wijsheid, kiesheid' [1580; WNT Supp. afzetten], discretie "bescheydenheydt" [1650; Hofman]. Ontleend aan Frans discrétion 'wijsheid, kiesheid' [ca. 1165; Rey], later ook 'voorzichtigheid' < Laatlatijn discrētio, genitief -tiōnis 'afscheiding, onderscheiding', zn. bij discretus 'verschillend, onderscheiden, uitstekend'.


  naar boven