1.   serveren ww. 'opdienen; opslaan'
categorie:
leenwoord
Nnl. geserveerd 'opgediend' in op een groote metalen schotel geserveerd [1877; Von de Wall en Van der Tuuk], de geserveerde spellen 'de games waarin (door de ander) opgeslagen werd' [1890; WNT volley], er werd goed geserveerd (over tennis) [1913; NRC].
In de betekenis 'opdienen' vermoedelijk ontleend aan Duits servieren [1571; Schulz], dat in de 18e eeuw gangbaar werd, en dat ontleend is aan Frans servir 'id.' als in servir à table 'de maaltijd opdienen' [ca. 1165; TLF] of servir de pain 'brood aanbieden' [ca. 1170; TLF], eerder al 'dienen, zich wijden aan', met name gericht op God [eind 10e eeuw; Rey] of op de duivel [880; Rey], ontwikkeld uit Latijn servīre 'slaaf zijn, dienen, zich wijden aan'. De betekenis 'opslaan' (het eerst bij tennis) is ontleend aan Engels serve 'opslaan' [1585; OED] < 'assisteren bij het spel' [1531; OED] < 'iemands dienaar zijn' [1303; OED], eerder ook 'opdienen' [ca. 1250], ontleend aan Frans servir.
Latijn servīre is wrsch. afgeleid van servus 'dienaar, slaaf' en verwant met: Avestisch haraite 'verdedigt'; Lydisch sarẽta 'beschermer'; < pie. *ser-, *sr- (LIV 534).
Literatuur: H. von de Wall en H. van der Tuuk (1877), Maleisch-Nederlandsch woordenboek, dl. 1, Batavia
Fries: servearje


  naar boven