291.   begijnhof
categorie:
geleed woord
Zie: begijn
292.   beginnen ww. 'aanvangen'
categorie:
geleed woord, etymologie van een woorddeel onbekend
Onl. begunsta (pret.) 'hij begon' [10e eeuw; W.Ps.], beginnen [ca. 1100; Will.]; mnl. ook begennen, begonnen met preteritumvormen als began, begonde, begonste, begost.
Afleiding met be- van een niet-overgeleverd (oorspr. sterk) werkwoord *ginnan 'aanvangen'.
Os. biginnan; ohd. biginnan (nhd. beginnen); ofri. bigenna, biginne (nfri. begjinne); oe. beginnan (ne. begin), en met andere voorvoegsels: onl. (ha)gunnan (verl.deelw.) 'begonnen' [11e eeuw; CG II-1, 130]; mnl. ontginnen 'beginnen' (nnl. ontginnen); ohd. inginnan; oe. onginnan; got. duginnan; < pgm. *-ginnan- 'beginnen'.
Het basiswoord *ginnan komt niet zelfstandig voor; de etymologie ervan is onzeker. Albaans 'aanvangen' is aangevoerd, om een wortel pie. *ghen- voor alle Germaanse vormen en het Albanese woord op te voeren. Een andere interpretatie gaat uit van een oorspr. betekenis 'pakken, aanpakken', vergelijkbaar met nnl. aanvangen en Latijn incipere 'beginnen' (bij capere 'pakken, vangen'). Dan zou het woord kunnen komen van pie. *ghend-n- (< pie. *ghed-, waarop ook bijv. Nederlands vergeten en Engels get teruggaan), *ghend- (IEW 437). Hiermee te verbinden zijn Latijn prehendere 'grijpen, pakken', Grieks khandánein 'pakken, omvatten' en misschien ook Oudiers ro-geinn 'plaatsvinden, omsloten zijn'.
Fries: begjinne
293.   begoochelen ww. 'bedriegen, misleiden'
categorie:
geleed woord
Mnl. becokelen 'waarzeggen, voorspellen; bazelen' [1240; Bern.], begokelen 'waarzeggen; bazelen' [ca. 1440; Sterkenburg 1973]; vnnl. beguychelen, bekokelen 'bespotten' [1573; Thes.], be-ghuyckelen, be-guyghen [1599; Kil.], begoogh'len 'betoveren, bedriegen, bespotten' [1618; WNT waanwijs I]; nnl. begoochelen.
Afleiding met be- van het werkwoord goochelen.
Mnd. begokelen 'misleiden'; mhd. begougeln; nfri. begûchelje 'begoochelen, beredderen'.
Ook in het Nieuwnederlands bestaat nog beguichelen 'misleiden' (Dale 1992).
begoocheling zn. 'misleiding'. Vnnl. beguychelinghe 'spot' [1573; Thes.], begokelinghen (mv.) 'betoveringen' [1603; WNT]; nnl. begoocheling 'bedrog' [ca. 1800; WNT], 'waandenkbeeld' [1813; WNT].
Fries: begûchelje
294.   begoocheling
categorie:
geleed woord
Zie: begoochelen
295.   begraven
categorie:
geleed woord
Zie: graven
296.   begrijpen ww. 'met het verstand vatten, omvatten'
categorie:
geleed woord, leenvertaling
Onl. begriphen 'aanvatten, omvatten' [ca. 1100; Will.]; mnl. begripen 'aangrijpen, aanpakken; omvatten', te begripene (infinitief) 'onder handen nemen, berispen' [1236; CG I, 21], begripen 'grijpen, in beslag nemen' [1240; Bern.], begreep (pret.) 'pakte aan' [1350; MNW], begripen 'verstaan, begrijpen' [1430; MNHWS]; vnnl. begrijpen 'verstaan, grijpen' [1573; Thes.].
Afleiding met be- van het werkwoord grijpen.
Mhd. begrifen 'met het verstand vatten' (nhd. begreifen); nfri. begripe.
De overdrachtelijke betekenis van begrijpen 'met het verstand vatten, doorgronden' is opgekomen bij de mystici. Wrsch. is deze betekenisuitbreiding ontstaan onder invloed van mhd. begrifen, dat een leenvertaling is van Latijn comprehendere 'aanpakken, omvatten, begrijpen'. Ook dit Middelhoogduitse woord had oorspr. de concrete betekenis 'omvatten'. Het is aannemelijk dat Latijn comprehendere een directe invloed heeft gehad op mnl. begripen, zie begrip. Het werkwoord vatten heeft eenzelfde ontwikkeling gekend, evenals Engels grasp 'vastpakken, begrijpen'.
Fries: begripe
297.   begrip zn. 'het vatten met het verstand, denkbeeld'
categorie:
geleed woord, leenvertaling
Mnl. begrip, begreep, begrijp (MNW), sonder begrijp 'zonder blaam, onberispelijk' [1265-70; CG II, Lut.K], begrijp 'aanmerking' [1285; CG II, Rijmb.], 'berisping, vijandige bejegening' [1286; CG I, 1109], binnen Gerards begripe 'binnen het gebied van Gerard' [1292; CG I, 1822], begrijp 'omvang, oppervlakte' [1378; MNW], ten begripe van 'naar het oordeel, de beslissing van' [1389; MNW], 'mening, gedachte, oordeel' [1480; MNW-P]; vnnl. begrijp, begrijpinghe 'inhoud, omvang, bevattingsvermogen, begrip' [1573; Thes.]; nnl. begrip 'het begrijpen, denkbeeld' [1735; WNT].
Afleiding van het werkwoord begrijpen.
Mnd. begripp 'het aangrijpen; gebied, gedachte, begrip' (> nzw. begrepp); mhd. begrif 'omvang, district' (nhd. Begriff 'begrip, denkbeeld'); nfri. begryp.
Begrip 'aanmerking, blaam, berisping' is een afleiding van begrijpen in de zin van 'berispen' (met een betekenisontwikkeling van '(iets) aanpakken' naar '(iemand) onder handen nemen, berispen'). Een andere duidelijke betekenisontwikkeling van concreet naar abstract is begrip 'dat wat je (met je handen) kunt omvatten of grijpen', vervolgens 'gebied, inhoud' en later 'het verstandelijk begrijpen, denkbeeld'.
De Duitse mystici van de 14e eeuw hebben het abstracte Begriff 'omvang en inhoud van een denkbeeld; begrip' geïntroduceerd, als leenvertaling van het zn. Latijn comprehēnsio 'het aangrijpen, samenvatten, begrijpen; begrip'.
Fries: begryp
298.   begrotelijk
categorie:
geleed woord
Zie: begroten
299.   begroten ww. 'schatten, voorlopig berekenen; bezwaren, spijten'
categorie:
geleed woord
Mnl. begroten 'vergoeden, schadeloosstellen' [1290; MNW], begroeten 'id.' [1396; MNW]; vnnl. begrooten '(de grootte, omvang enz.) schatten, taxeren' [1634; WNT]; nnl. begrooten 'spijten' [1890-96; WNT], 'bezwaren' [1897; WNT].
Afleiding met be- van het bn. groot 1. Voor de betekenissen 'bezwaren' en 'spijten' wordt wel een afleiding gesuggereerd van Hebreeuws ḥarāṭāh 'spijt', dat via Jiddisch charote 'berouw' in de Amsterdamse volkstaal als grote, gerote terechtgekomen is. De betekenisontwikkeling van begroten 'ramen' via 'te groot bevinden' naar 'te zwaar bevinden' en 'spijten' is echter alleszins aannemelijk.
Het Middelnederlands had ook een werkwoord groten 'de grootte van iets (met name van een geldsom) schatten' [1494; MNW], 'iets in geldswaarde uitdrukken' [1460-86; MNW].
begroting zn. 'raming, staatsbudget, becijfering met bescheiden'. Vnnl. begrotinge 'schatting, raming van een bedrag' [1582; WNT vorens]. Afleiding met -ing. ◆ begrotelijk bn. '(te) duur'. Nnl. begrootelijk [1897; WNT]. Afleiding met -lijk.
Fries: begrutsje
300.   begroting
categorie:
geleed woord
Zie: begroten

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven