1.   wegen ww. 'gewicht hebben; gewicht bepalen'
Mnl. weghen 'gewicht bepalen' [1240; Bern.], 'id.; gewicht hebben' in dit say sal weghen ... xxviij pond ende niet min 'het saai moet 28 pond wegen en niet minder' [1277; VMNW], Dat sie willen weghen metten scalen 'dat ze willen wegen met de balans' [1281-82; VMNW].
Os. wegan 'gewicht bepalen' (mnd. wegen 'wegen'); ohd. wegan 'wegen; inschatten, overwegen; in beweging brengen, doen wankelen, (iemand) verdriet aandoen' (nhd. -wegen in bewegen (sterk) '(iemand) overhalen, ertoe brengen', wägen 'overwegen' (met niet-etymologische spelling en spellinguitspraak), wiegen (met gegeneraliseerde stamklinker uit du wiegst, er wiegt) 'wegen'); ofri. wega, waga 'wegen' (nfri. weage); oe. wegan 'dragen, tillen; wegen' (ne. weigh 'wegen', de oude betekenis nog in weigh anchor 'het anker lichten'); on. vega 'dragen, tillen; strijden; doden; wegen' (nzw. väga 'wegen'); got. in gawigan 'schudden'; < pgm. *wegan-.
Het bijbehorende causatief *wagjan- 'in beweging brengen' (os. weggian; ohd. weggen, wegen; oe. wecgan; got. wagjan) is alleen nog overgeleverd in nhd. bewegen (zwak) 'in beweging brengen'. Voor een ander zwak werkwoord met dezelfde ablauttrap, pgm. *wagōn-, zie waggelen.
Verwant met: Latijn vehere 'vervoeren', vehiculum 'voertuig, wagen', zie ook vehikel; Grieks okheĩn 'vervoeren'; Sanskrit váhati 'vloeit, stroomt; rijdt'; Litouws vèžti 'vervoeren, leiden'; Oudkerkslavisch vesti, voziti 'vervoeren' (Russisch veztí, vozít'); misschien Albanees vjedh 'stelen'; < pie. *ueǵh-, *uoǵh- 'zweven, drijven; rijden, vervoeren' (LIV 661).
Uit de verwante woorden in de andere Indo-Europese talen blijkt dat dit oorspr. een algemeen werkwoord van beweging is geweest. Zie hiervoor in het Nederlands bijvoorbeeld nog de verwante woorden bewegen, wagen 1 'vervoermiddel' en weg 1 'tocht'. In het algemeen is de betekenis vernauwd tot 'heen en weer bewegen', en in het West- en Noord-Germaans meer bepaald 'objecten in beweging brengen (ten opzichte van elkaar) door ze op een waag te plaatsen', en vandaar 'gewicht bepalen' en vervolgens 'gewicht hebben'. Zie hierbij ook het ablautende West-Germaanse zn. waag en de afleiding gewicht.
weegschaal zn. 'weegtoestel'. Mnl. waghesc(h)ale, weghesc(h)ale 'weegtoestel', als wagescale [1240; Bern.] en in in die wegescale [1300-50; MNW-R]. De gewone vorm is in het Middelnederlands nog waghescale, samengesteld uit waag en schaal 1. Pas in het Vroegnieuwnederlands wordt onder invloed van het werkwoord wegen de vorm met weeg- gebruikelijker.
Fries: weage, wage, weagjeweagerij


  naar boven