1.   inhalen ww. 'binnenhalen, binnenleiden; op gelijke hoogte komen, voorbijgaan'
categorie:
geleed woord
Mnl. inhalen 'binnenbrengen, binnenhalen' in doe in halen dat buten es 'laat binnenhalen wat buiten is' [1285; CG II, Rijmb.]; vnnl. 'feestelijk ontvangen' in [doe] wert heere Lodewijc van Bourbon met groter eeren ende solemniteyten tot Ludic ingehaelt 'toen werd heer L.v.B. met veel plechtig eerbetoon feestelijk ingehaald in Luik' [1530; MNW], inhalen 'voorbijgaan' [1691; Sewel NE]; nnl. 'op gelijke hoogte komen met' in hy volgt, hy haalt hem in, en heeft hem aangegrepen 'hij volgt, komt bij hem en heeft hem aangevallen' [ca. 1720; WNT].
Gevormd uit in en halen.
De oorspr. en algemene betekenis 'binnenbrengen, binnenhalen, binnenleiden' bestond met diverse nuances, bijv. nog tot in het Nieuwnederlands 'innen, binnenhalen', zie inhalig, en 'ademhalen'. De meeste andere betekenissen zijn inmiddels grotendeels verouderd; in plaats daarvan gebruikt men andere woorden met in of woorden met binnen, zoals binnenhalen, (naar) binnen trekken, inademen, inhaleren. Men spreekt nog wel van Sinterklaas inhalen of een sportheld inhalen 'hem plechtig of feestelijk ontvangen'. De betekenis 'op gelijke hoogte komen', en daaruit vooral in het NN 'voorbijgaan', is ontstaan naar analogie van werkwoorden als inlopen 'achterhalen, bijkomen' [1619; WNT inloopen] en ingaan 'id.' [1661; WNT ingaan].


  naar boven