1.   ingenieur zn. 'wetenschappelijk gevormd technicus'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, leenbetekenis
Vnnl. ingenieur 'ontwerper en bouwer van oorlogstuig en vestingwerken' [1599; WNT], "bolwercker" [1650; Hofman]; nnl. ingenieur 'genie-officier, militair die deskundig is in de wapentechniek' [1814; WNT], burgerlijk ingenieur 'wetenschappelijk gevormd technicus' [1842; WNT], weer verkort tot ingenieur 'id.' [1898; WNT].
Ontleend aan Frans ingénieur 'ontwerper en bouwer van oorlogstuig en vestingwerken' [1537-40; Rey], later ook 'technisch en wetenschappelijk ontwerper' [17e eeuw; Rey], een nieuwvorming op basis van het zn. engin in de betekenis 'oorlogstuig' [1155; Rey], van Latijn ingenium 'slimme vondst', zie ingenieus, en met een aan dat Latijnse woord aangepaste spelling. Eerder bestond al Oudfrans ingeigneur 'wapenbouwer' [ca. 1155; Rey]. Zie ook genie 1.
Oorspr. was ingenieur alleen een militaire functienaam. De burgerlijke betekenis van ingenieur ontstond in de 19e eeuw. Gezien de voorsprong van Engeland in de industriële revolutie is hier wrsch. sprake van betekenisontlening aan Engels engineer. Aanvankelijk stond er in deze betekenis altijd een bn. voor: burgerlijk ingenieur of civiel ingenieur, of explicieter bouwkundig ingenieur, werktuigkundig ingenieur, etc.
Het woord vernufteling, dat regelmatig te horen is in discussies over purismen, is een bedenksel van P.C. Hooft in zijn Nederlandsche Historien (1642), maar is in het Nederlandse taalgebied nooit algemeen gebruikelijk geweest.


  naar boven