1.   inflatie zn. 'geldwaardevermindering'
categorie:
leenwoord
Vnnl. inflatie 'opgeblazenheid' in die winden ende inflatien des buycks [1543; WNT wind I]; nnl. de moderne betekenis eerst in de afleiding inflationist 'voorstander van het in omloop blijven van muntpapier dat een aanzienlijke waardevermindering had ondergaan' [1912; Kramers], dan inflatie 'waardevermindering van geld' [1919; Wink].
In de verouderde medische betekenis ontleend aan Latijn īnflātiō 'opgeblazenheid', afleiding van īnflāre 'opblazen', gevormd uit in- 3 'in-' en flāre 'blazen, waaien', verwant met blazen. De financiële betekenis is internationaal en komt voor het eerst voor in het Amerikaans-Engels in an inflation of the currency 'waardevermindering van de valuta' [1838; OED]; inflation betekende in het Engels eerder ook al 'opgeblazenheid, pompeusheid' [1603; OED] en letterlijk 'het opblazen, het opgeblazen zijn' [1340; OED]. Zie ook het jongere deflatie.


  naar boven