1.   sociëteit zn. 'vereniging; verenigingsruimte'
categorie:
leenwoord
Mnl. socyeteyt 'samengaan, verbond' [1493; MNHWS]; vnnl. societeyt ende gemeenscap van coopmanscap 'handelsvennootschap en -maatschap' [1508; MNHWS], gemeynschappen ende societeyten 'gemeenschappen en gezelschappen' [1581; WNT twee]; nnl. byëenkoomsten ... onder den nieuwen naam van Soçieteiten ('gezelligheidsverenigingen') [1762-84; WNT], de societeit ..., alwaer hij een partij ombre, piquette of wisth speelde [1782; WNT].
Ontleend, in de betekenis 'gezelligheidsvereniging' mogelijk via Engels society [1548; OED], aan Frans société 'gezelligheidsvereniging' [1690; Rey], eerder al 'verbondenheid' [1560; Rey], 'vereniging, alliantie' [1356; Rey], 'gemeenschap' [1165; Rey], dat teruggaat op Latijn societās 'gemeenschap, verbond, gezelschap, vennootschap', afgeleid van socius 'bondgenoot, kameraad, zakenpartner', zie sociaal.
Fries: sosiëteit


  naar boven