1.   wan(-) voorv. 'gebrekkig, verkeerd'
Mnl. wan 'gebrekkig, ondeugdelijk; aangebroken, niet geheel gevuld' in dat ... wan bliuet ... mach hi doen tappen tesire orbare 'wat (in de) aangebroken (vaten) overblijft, kan hij tot zijn voordeel laten tappen' [1294; VMNW], dat wanne werck volmaken 'dat onvolmaakte werk voltooien' [1293; MNW], van waenre gewichte 'van verkeerd gewicht' [1328; MNW], twee wane vate hamburgher biers 'twee aangebroken vaten Hamburger bier' [1330-32; MNW], vooral in samenstellingen, bijv. in wantruwe 'argwaan, wantrouwen' [1240; Bern.], die Began wankonnen dis lutgarden 'die daardoor een hekel begon te krijgen aan Lutgard' [1265-70; VMNW], van wanghemete 'betreffende een valse maat' [1277; VMNW], dat si vallen in wanhope 'dat ze vertwijfeld raken' [1270-90; VMNW wanhoop], wansoden of wanbraden vleesch 'slecht gegaard of slecht gebraden vlees' [1379; MNW wanbraden]; vnnl. zij zoud' haer eighe zeden ... met wanstal zien bekladt 'zij zou haar eigen zeden afzichtelijk beklad zien' [1627; iWNT], dat hy van wanstallighe lengte was [1642; iWNT], deze wanstaltige vrou (met -t- o.i.v. gestalte) [1670; iWNT]; nnl. delicten en wandaaden [1790; iWNT].
Os. wan- (mnd. wan(-)); ohd. wan, wana- (nhd. vero. wahn 'leeg', maar zie waanzinnig); ofri. won- (nfri. wan-); oe. won (ne. alleen in wanton 'losbandig'); on. van- (nzw. van-); alle 'gebrekkig, ontbrekend, onvolledig, leeg e.d.', < pgm. *wana- 'ontbrekend'.
Verwant met: Latijn vānus 'leeg'; Sanskrit ūná- 'onvolmaakt'; < pie. *u(e)h2-no-, afgeleid van de wortel *ueh2- 'verlaten, ophouden' (LIV 254), waarbij verder nog: Sanskrit vā́yati 'verdwijnt', Latijn vacare 'ontruimen; leegmaken' (zie ook vacant), vāstus 'leeg, verlaten', alsook Nederlands woest.
Het bijvoeglijk naamwoord wan komt in alle Oudgermaanse talen voor. In de West- en Noord-Germaanse talen komt het al vroeg voor als eerste lid in samenstellingen, met een algemene betekenis 'gebrekkig, ondeugdelijk', naast de voorvoegsels mis- en on- (en hun West-Germaanse equivalenten); in het West-Germaans werd wan- alleen in het Nederlands en het Fries als voorvoegsel productief. Het wordt vooral gecombineerd met zelfstandige naamwoorden, terwijl met mis- bij voorkeur werkwoorden worden afgeleid en on- alleen nog productief is bij bijvoeglijke naamwoorden. Daar waar deze indeling schijnbaar geschonden wordt, is meestal sprake van secundaire afleiding, bijv. bij wanstaltig 'afzichtelijk' (van vero. wanstal 'afzichtelijkheid'), wanordelijk (van wanorde) naast onordelijk (van ordelijk), misdraging (van misdragen) naast wangedrag (van gedrag). Bij paren van zelfstandige naamwoorden is de afleiding met on- of mis- meestal al oud, en konden al dan niet subtiele betekenisverschillen ontstaan, bijv. bij wandaad naast ouder misdaad, wangeloof naast ongeloof, wantij 'plaats waar twee vloedstromen elkaar ontmoeten en waar dus nauwelijks getijdewerking is' naast ontij.
Fries: wan-


  naar boven