1.   blind bn. 'niet in staat te zien'
categorie:
substraatwoord
Mnl. blent 'blind' [1240; Bern.], blint 'blind' [1250; CG II, Gen.rec.].
Os. blind; ohd. blint (nhd. blind); ofri. blind (nfri. blyn); oe. blind (ne. blind); on. blindr (nzw. blind); got. blinds; < pgm. *blinda- < *blenda-. Daarnaast met andere ablaut causatieve werkwoorden met als betekenis 'blind maken, verblinden': mnl. blenden (zie ook verblinden); mnd. blenden (waaruit nzw. blända); ohd. blenten (nhd. blenden); ofri. blenda; oe. blendan; < pgm. *bland-jan-; maar ook zonder umlaut (wellicht onder invloed van blind), mnl., mnd. blinden; ofri. blindia; oe. -blindian (ne. blind 'verblinden'); got. -blindjan. Hierbij behoren eveneens, met de nultrap (pgm. *blund-), me. blondren 'verwarren, blind handelen' (ne. blunder '(ver)knoeien', zie blunder); on. blundr 'sluimering', blunda 'de ogen sluiten' (nzw. blunda 'de ogen sluiten').
Verwant met Litouws blandùs 'troebel, duister', Lets blendu 'ik zie onduidelijk'; bij de wortel pie. *bhlendh- 'vaag, vaal, verward; onduidelijk schemeren, ondoorzichtig zijn'. Gezien de beperking tot de Germaanse en Baltische taalgroepen is het woord wrsch. niet van Indo-Europese herkomst maar een substraatwoord.
In het 17e-eeuwse Nederlands had blind ook de betekenissen 'verblind, onzichtbaar, zonder aanzien des persoons, dol' (Sterkenburg 1973); sommige daarvan bestaan nog steeds: blinde woede 'dolle woede', de blinde werking der klankwetten 'zonder aanzien van de betekenis, slechts lettend op de klankomgeving'.
blinderen ww. 'onzichtbaar maken; kogelvrij maken'. Nnl. geblindeerd worden 'kogelvrij gemaakt worden; aan het gezicht onttrokken worden' [1842; WNT werpen III]; eerder al in de afleiding blindeering 'camouflage' [1818; WNT kanonnier]. Ontleend aan Frans blinder [1697] < Duits blenden 'blind maken, verblinden'. ◆ blind(e) zn. '(venster)luik'. Vnnl. blinde 'vensterluik' [1643; Claes 1997]. Afleiding van het Middelnederlandse werkwoord blinden 'blind, dicht maken'. ◆ blindelings bw. 'zonder te kijken'. Vnnl. blindelinckx 'met gesloten ogen' [1599; Kil.]. Met bijwoordelijke -s afgeleid van het bn. blindelinge 'met gesloten ogen, geblinddoekt' [1516; MNHWS].
Fries: blyn◆blindearje, blyndearje◆blyn


  naar boven