1.   mini- voorv. 'zeer klein'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. minigolf [1962; WNT Aanv.], minijurk, minirokje [beide 1966; WNT Aanv.], mini-bikini [1968; WNT Aanv.], minibar [1969; WNT Aanv.].
Ontleend aan het Engelse voorvoegsel mini-, dat in de jaren 1960 zeer populair was in namen van voorwerpen die kleiner waren dan gewoonlijk, i.h.b. kledingstukken. Het bestond in die functie al langer, getuige woorden als Engels minipiano [1934; OED3], minicamera [1936; OED]. Mini- is een verkorting van het bn. miniature 'kleiner dan gewoonlijk' [1714; OED] zoals in miniature camera [1921; OED], zie verder miniatuur. De verkorte vorm werd gestimuleerd door de klankovereenkomst met minimum 'het minste', zie minimum.
De oudste Nederlandse samenstellingen met mini- zijn in hun geheel ontleend aan het Engels, zoals minigolf 'kleinschalige variant van golf', of zijn leenvertalingen, zoals minijurk voor minidress en minirok voor miniskirt. Inmiddels is mini- een productief voorvoegsel.
Fries: mini-


  naar boven