1.   manen 2 ww. 'aansporen, herinneren aan'
categorie:
erfwoord
Onl. manon 'aansporen' in thie manon wir thes, thaz sie 'die sporen we aan dat ze ...' [ca. 1100; Will.]; mnl. manen 'aansporen, herinneren aan, berispen' in dv sente Seruas [di] godis knegte gemanet hadde 'toen Sint-Servaas de dienaren Gods aangespoord had' [1200; VMNW], mar alse ne de mester drie wareuen gemand heuet ... te bliuene 'maar als de meester hem driemaal aangespoord heeft om te blijven' [1236; VMNW], alse scepnen werden ghemaent ... dat si ... ualsc uonnesse hebben ghedaen 'wanneer de schepenen worden berispt omdat zij een verkeerd vonnis hebben geveld' [1237; VMNW].
Os. manōn (mnd. manen); ohd. manōn, manēn (nhd. mahnen); ofri. monia, mania (nfri. moanje); oe. (ge)monian; alle 'aansporen, manen, herinneren aan e.d.', < pgm. *manōn-, *manēn-.
Verwant met: Latijn monēre 'vermanen, herinneren aan' (zie monitor, monster 1, monument); Sanskrit mānáyati 'hij eert, hij acht'; < pie. *mon-eie-, causatief bij de wortel *men-/mon-/mn- 'denken' (LIV 435), waarbij verder o.a. horen: Gotisch man 'ik denk, ik meen' (preterito-presens); Latijn meminisse 'zich herinneren', memor 'denkend aan, zich herinnerend' (zie memo); Grieks ménos 'wilskracht, moed', maínesthai 'razen, gek worden' (zie manie); Sanskrit mányate 'hij denkt'; Avestisch maṇta 'denken aan'; Litouws manýti 'denken', minė́ti 'onthouden, gedenken', miñti 'gedenken'; Oudkerkslavisch mĭněti 'denken aan, geloven' (Russisch vero. mnit' 'menen'). Wrsch. is ook min 1 'liefde' verwant. Enkele nominale afleidingen zijn: pie. *mn-tí-, zie mentaal; pie. *mén-os, zie mentor; pie. *mendh-, zie monter.
Fries: moanje


  naar boven